Adapter 
Column november 2013

Ik ben een ‘late adapter’. Nadat de ‘pioneers’ en de ‘big majority’ de  nieuwste iPhone hebben gekocht, besef ik me dat er geen ontkomen meer aan is. Ook ik moet aan een smartphone.

Als het op spullen aankomt heb ik altijd al achtergelopen. Als kind nam ik zonder morren alles over wat mijn broer afdankte. Ik kreeg zijn discman wanneer hij een nieuwere versie ging kopen. En als zijn mountainbike hem te klein was geworden, werd deze roze gespoten en voorzien van een paarse fietsbel kreeg ik hem voor m’n verjaardag. Ik vond het prima. Ik hoefde nooit te sparen voor nieuwe spullen of na te denken over welk merk bij mij paste. Mijn broer kocht elke nieuwe gadget, ik was van de recycling.

Tot op de dag van vandaag bestaat mijn huis uit een verzameling gerecyclede spullen. Prachtige stoelen van het grofvuil, Ikea-kasten van Marktplaats, een bureaustoel van m’n vaders kantoor, de tafel van vorige bewoners. Zelfs resten zolderbalk worden vertimmerd tot nieuwe meubels. Niet dat ik geen nieuwe spullen kan betalen, maar dingen die een tweede leven krijgen, lijken meer ziel te hebben. Het heeft iets magisch.  Het geeft voldoening.
(Als klein meisje had ik zelfs het plan om later adoptiekinderen te nemen in plaats van eigen. Zo ver voerde mijn ideologie van recycling.)

Inmiddels is de ideologie iets getemperd. En woont mijn broer in het buitenland. En dus arriveerde ik op het punt dat ik zelf een fabrieksnieuwe smartphone ging aanschaffen. 
Lummelen en lanterfanten
Boekreview:
Leer ons stil te zitten (2010) van auteur Tim Parks
Stil de tijd (2009) van auteur Joke Hermsen

“Ja, vandaag is het mooi weer, maar wat hebben we nog achter de rug?” Een schijnbaar onlogische zin voor ons als Nederlanders. Maar vraag je het een Griek, dan zal hij zeggen dat het verleden voor je ligt en de toekomst achter je. De toekomst ligt buiten het gezichtsveld en nadert in de rug. Het verleden is gepasseerd en ligt dus zichtbaar voor je. Een visie op het leven die ingaat tegen onze lineaire kijk op de tijd, maar die desondanks aan het denken zet. Joke Hermsen laat in haar boek ‘Stil de tijd’ zien dat onze opvatting over tijd niet per se de werkelijkheid is. Met als ondertitel ‘pleidooi voor een langzame toekomst’ maakt ze ons bewust van de ratrace waarin we onszelf gebracht hebben. Hoewel de computer, de wasmachine, snelwegen en hogesnelheidslijnen ons veel tijd besparen, lijkt het alsof de mens met de technologische mogelijkheden tegelijkertijd steeds minder tijd heeft gekregen. Sinds de invoering van de Greenwichtijd zijn we zo gebonden geraakt aan de economische kloktijd, dat we onze innerlijke tijd kwijt zijn geraakt. Het ritme van de natuurlijke, innerlijke cycli zijn ons vreemd geworden. Momenten van nietsdoen lijken te zijn verbannen uit onze maatschappij, terwijl die juist essentieel zijn om tot inzicht en creativiteit te komen. Door het aanhalen van verscheidene filosofen en kunstenaars toont ze ons dat rust en leegte onontbeerlijk zijn voor het menselijk bestaan. 

Ook Parks gaat in zijn boek ‘leer ons stil te zitten’ op zoek naar zijn innerlijke bron, hoewel vanuit een andere insteek geschreven.
De brandblusser van de stad
Column september 2013

Honderden gespierde brandweermannen verzamelden zich op het plein. Dat was de middag waarop ik hem ontmoette. Ik had nog nooit zoveel brandweermannen bij elkaar gezien. Met vurige rode bretels om hun borstkassen. En ze waren boos. Met z’n allen stormden ze het stadhuis van Amsterdam binnen. En ik ging erachteraan. Hier viel duidelijk wat te beleven. De bewaking hield me niet tegen en zo stond ik tot mijn eigen verbazing opeens in de raadszaal van het stadhuis. Met honderden spijbelende brandblussers. En niemand die op mij lette. Ik was tenslotte wel de minst bedreigende persoon in dit gezelschap. Gespannen wachtte ik af wat er ging gebeuren.

En opeens stond hij daar. In alle rust, niet geïntimideerd door zoveel testosteron-bonken in zijn vergaderzaal. Terwijl de mannenmenigte hem dreigend toebrulde, maande de burgemeester zonder enige onzekerheid deze tot rust, sprak ze respectvol toe en verzocht ze vervolgens de zaal te verlaten, want de vergadering moest beginnen. Als berispte katjes verlieten de breed geschouderde mannen het stadhuis. Ik bleef zitten. Met open mond. Verbijsterd over hoe één grijze man honderden kwade beren in vijf minuten tot bedaren had gebracht. Dat is hoe mijn fascinatie voor burgervader Eberhard van der Laan begon.

De zware deuren vielen dicht en de vergadering begon. Ik wierp een blik naar de bewakers, die blijkbaar dachten dat ik erbij hoorde. Dus ik besloot te doen alsof dat inderdaad zo was.
Tot mijn verbazing sprak de burgemeester niet alleen over de Noord-Zuidlijn, taxi-regels en bestemmingsplannen. Maar ook de probleemgezinnen in Slotervaart kende hij bij voornaam. Alsook de vermeende krakers, waar hij persoonlijk op de thee was geweest. Dat wat in de media als zwarte vete werd neergezet, bleek opeens bijna amicaal. En over elk dilemma was hij genuanceerd, maar daadkrachtig in zijn besluiten.

Wat een rustgevend besef dat het lot van onze stad in handen ligt van deze brombeer. Hij doet me denken aan m’n opa. Met een norsheid die je tegenwoordig nog maar zelden ziet, maar een wijsheid waar je u tegen zegt.
Elke twee weken zendt AT5 ‘ het gesprek met de burgemeester’ uit. Dan zit presentator Vincent met een trillend lipje tegenover hem. Want hij weet dat elke kritische vraag door Van der Laan meedogenloos weerlegd wordt.
Zonder opsmuk, en kwaad als het nodig is, verdedigt hij in de Balie de gedurfde aanpak van de top 600, de zwaarste criminelen van Amsterdam. En zo weet hij bij elke herdenking, staking, voetbalrel, burenruzie, demonstratie of ontruiming met z’n knorrige kop telkens weer met de juiste beslissingen de maatschappelijke branden te blussen. Waarna het woelige stadsleven weer rustig voortkabbelt.

Sinds ik weet dat Eberhard onze burgervader is, voel ik me als Amsterdammer gerustgesteld. Een veilig gevoel. Daar kan geen brandweerman tegenop. 


Het nieuwe circus
Beschouwing, Yvonne Kruiper, December 2010

Tenten aan de rand van de stad. Houten planken door de modder, kooien met leeuwen, een man met een krulsnor en een zweep in zijn hand. Paarden met tooien, acrobaten in glitterpakjes en clowns met te grote schoenen. Onmiskenbaar het circus. Vroeger populair bij jong en oud, maar de laatste decennia van de afgelopen eeuw vooral achterhaald en ouderwets. Waarom zou je nog naar het circus gaan, als je op televisie net zulke spannende beelden kunt zien. En met daarnaast de opkomst van andere amusementsvormen zoals bioscopen en pretparken, raakte het circus langzaam in de vergetelheid. Bovendien kwam met de nieuwe ideeën over dierenwelzijn het circus in opspraak. Het houden en temmen van wilde dieren werd gezien als zielig en uit de tijd. En zo kregen de circussen het zwaar te voorduren. Dalende bezoekersaantallen en strengere regelgeving maakte het voor menig circusartiest moeilijk om het hoofd nog boven water te houden. Maar het tij lijkt te keren.
Foto Ben Nienhuis. Circo Circolo.
Terwijl de wereld van virtuele mogelijkheden zich uit blijft breiden, begint men iets te missen. Weliswaar lijken de mogelijkheden van digitale tv, de Wii, 3D-film en internet eindeloos, maar bij allemaal ontbreekt er een essentieel aspect, namelijk de fysieke aanwezigheid van de ander.
Dus men komt weer achter het scherm vandaan en gaat op zoek naar elkaars fysieke aanwezigheid. De verkoopcijfers van bordspellen als Monopoly en Kolonisten van Catan zijn nog nooit zo hoog geweest. Men heeft weer behoefte aan gemeenzaamheid, als tegenbeweging op de individualistisch gerichte maatschappij.
Don Quichot, maar dan anders
in het Amsterdamse Bostheater

Interview met regisseur Jeroen van den Berg
Mei 2010
Yvonne Kruiper

Het is negen uur s’ochtends, zeven weken voor de première, wanneer ik in café de Ysbreeker aan de Amstel een gesprek heb met Jeroen van den Berg. In 2005 regisseerde hij in het Amsterdamse Bostheater de voorstelling Ivanov in het legendarische decor van opgestapelde caravans. Dit seizoen is hij terug als gastregisseur met het door hem geschreven stuk Don Q. (at your service).

In het Bos staat het geraamte van het decor, tussen lasmachines en heftrucks, te wachten om afgebouwd te worden. De afgelopen weken is er in het houten Boshuis naast het theater al heel wat afvergaderd (hoe blijven we binnen de begroting...wel of geen hotelkamer verhuren...lijkzakken of opgerolde tapijten...waar nemen we de trailer op...wanneer kunnen we in het decor repeteren...hoe maken we een trap in het podium...waar komt de verlichting...hoe komen de kostuums eruit te zien…waar halen we tweehonderd brillen vandaan...zullen de acteurs met of zonder microfoontjes spelen...wie vervangt de lichttechnicus wanneer deze vanwege zijn vers vaderschap er niet kan zijn , enzovoorts…)

Het decor van de voorstelling Don. Q. in ontwikkeling
Jeroen komt om iets over negen het café binnenlopen. “Excuses, ik moest de hond nog uitlaten.” Hij heeft een vol programma. Na mij heeft hij een gesprek met iemand van het Atelier Oerol, de werkplaats van het Oerol Festival, waarvoor hij sindskort werkt. Ook moeten er nog stagiaires worden geregeld, voordat over twee dagen de repetities beginnen. Terwijl buiten in de miezerende regen de hekken voor de Giro d’Italia worden neergezet, spreken we over de uniciteit van het Bostheater, de kracht van goede samenwerking en over zijn visie op de voorstelling.

Theater midden in het leven

“Het fijne aan het Bostheater is dat je de kans krijgt om een stuk te spelen voor een groot en gevarieerd publiek,” vertelt Jeroen.