Lummelen en lanterfanten
Boekreview:
Leer ons stil te zitten (2010) van auteur Tim Parks
& Stil de tijd (2009) van auteur Joke Hermsen
“Ja, vandaag is het mooi weer, maar wat hebben we nog achter de rug?” Een schijnbaar onlogische zin voor ons als Nederlanders. Maar vraag je het een Griek, dan zal hij zeggen dat het verleden voor je ligt en de toekomst achter je. De toekomst ligt buiten het gezichtsveld en nadert in de rug. Het verleden is gepasseerd en ligt dus zichtbaar voor je. Een visie op het leven die ingaat tegen onze lineaire kijk op de tijd, maar die desondanks aan het denken zet. Joke Hermsen laat in haar boek ‘Stil de tijd’ zien dat onze opvatting over tijd niet per se de werkelijkheid is. Met als ondertitel ‘pleidooi voor een langzame toekomst’ maakt ze ons bewust van de ratrace waarin we onszelf gebracht hebben. Hoewel de computer, de wasmachine, snelwegen en hogesnelheidslijnen ons veel tijd besparen, lijkt het alsof de mens met de technologische mogelijkheden tegelijkertijd steeds minder tijd heeft gekregen. Sinds de invoering van de Greenwichtijd zijn we zo gebonden geraakt aan de economische kloktijd, dat we onze innerlijke tijd kwijt zijn geraakt. Het ritme van de natuurlijke, innerlijke cycli zijn ons vreemd geworden. Momenten van nietsdoen lijken te zijn verbannen uit onze maatschappij, terwijl die juist essentieel zijn om tot inzicht en creativiteit te komen. Door het aanhalen van verscheidene filosofen en kunstenaars toont ze ons dat rust en leegte onontbeerlijk zijn voor het menselijk bestaan.
Ook Parks gaat in zijn boek ‘leer ons stil te zitten’ op zoek naar zijn innerlijke bron, hoewel vanuit een andere insteek geschreven.
De schrijver kampt zelf al jaren met hevige pijnklachten in zijn onderlichaam. Terwijl hij de beste medici van Italië afloopt, werkt hij ondertussen hard door, de pijn zo goed mogelijk negerend. De artsen kunnen niks vinden en in zijn wanhoop bestelt Parks op internet een zelfhulpboek om de pijn te verhelpen door middel van simpele ontspanningsoefeningen. Komisch beschrijft hij hoe hij de oefeningen probeert, maar het lukt hem niet om te ontspannen. Hij hoort steeds geluiden, weet niet waar hij zijn handen moet laten of krijgt jeuk aan zijn oor. “Ik probeerde de jeuk te negeren, maar die werd alleen maar erger. Het boek had niets over jeuk gezegd”.
De schrijver kampt zelf al jaren met hevige pijnklachten in zijn onderlichaam. Terwijl hij de beste medici van Italië afloopt, werkt hij ondertussen hard door, de pijn zo goed mogelijk negerend. De artsen kunnen niks vinden en in zijn wanhoop bestelt Parks op internet een zelfhulpboek om de pijn te verhelpen door middel van simpele ontspanningsoefeningen. Komisch beschrijft hij hoe hij de oefeningen probeert, maar het lukt hem niet om te ontspannen. Hij hoort steeds geluiden, weet niet waar hij zijn handen moet laten of krijgt jeuk aan zijn oor. “Ik probeerde de jeuk te negeren, maar die werd alleen maar erger. Het boek had niets over jeuk gezegd”.
Wanneer de nuchtere Parks bij een alternatieve arts verzeild raakt, vertelt deze hem dat hij alleen van zijn kwalen af kan komen als hij zijn diepere innerlijke conflicten aanpakt die zijn energiestromen blokkeren. Parks is meer dan sceptisch over deze zweverige benadering, maar toch blijft de opmerking in zijn achterhoofd rondspoken. Nieuwsgierig maar argwanend verdiept hij zich stiekem in shiatsu- en meditatietechnieken. Met zijn vlotte schrijfstijl - bijna naïef, maar toch scherp - ga je gemakkelijk mee in zijn zoektocht. Alles wat maar enigszins zweverig is noemt hij ‘gezwam’. Toch voelt hij wel aan dat hij open zal moeten staan voor andere inzichten als hij verandering in zijn leven wil. En tot ieders verbazing gaat hij uiteindelijk zelfs op meditatieretraite.
Parks weet een heerlijke balans te creëren tussen realiteit en spiritualiteit. Passages over Italiaanse operatiekamers, hypochonders op internetfora en spannende kajaktochten worden feilloos verweven met bezoeken aan shiatsutherapeuten en verslaggeving van meditatiesessies.
Zijn boek is geen pleidooi, hij zet slechts zijn persoonlijke zoektocht en zijn verwondering over zijn ontdekkingen op papier. Juist omdat hij er niet op uit is om je te overtuigen, raak je overtuigd. Door zijn nuchtere en sceptische houding, kun je je eigen scepticisme laten rusten. Als de één of andere meditatie-goeroe het effect van meditatie had beschreven, zou je het afdoen als zweverige prietpraat. Maar als zelfs deze nuchtere, intelligente Engelsman de meditatie als een diepe verrijking ervaart, dan moet er toch wel een kern van waarheid inzitten.
Ook Hermsen weet te overtuigen van het nut van stil zijn.
“Juist omdat verveling leeg is, een vacuüm vormt, stroomt er veel op haar toe en trekt zij van alles aan: ongedachte gedachten, gedurfde ideeën, verbanden, samenhangen die plotseling zin geven. Voorwaarde hiervoor is echter wel is dat de ervaren leegte ook daadwerkelijk leeg gehouden wordt, dat we haar niet met nieuwe afleidingen vullen, noch met alle aanbiedingen die de vervelingsbestrijdingsindustrie’ voor ons klaar heeft liggen.”
Het eerste deel van haar boek is sterk en overtuigend. Daarna wordt het boek opgevuld met essays over het werk van vele denkers, schrijvers en kunstenaars als Bergson, Bloch, Proust en Virginia Woolf. Hermsen schrijft: ”Ik wil geen dichtgetimmerd, academisch betoog over de tijd schrijven, maar een boek maken met een meer open, meer fragmentarische structuur: een bonte verzameling, van inkijkjes, ervaringen en perspectieven op de tijd.”
Dat is het inderdaad geworden, maar wel iets té bont en fragmentarisch. Ze haalt maar liefst 224 personen aan, waardoor de berg aan citaten en verwijzingen steeds meer gaat duizelen. De vele uitweidingen gaan ten koste van de samenhang, waardoor het boek soms verzandt in een opeenstapeling van filosofische, natuurkundige en psychologische aanhalingen. Bovendien krijgt het boek er een hoogdravende sfeer door die afdoet aan de leesbaarheid. Dat wordt nog eens versterkt door Hermsens neiging om onnodig lange zinnen te breien. Dat is jammer, want in essentie schrijft ze een interessant verhaal.
Net wanneer de aandacht dreigt te ontglippen wordt het boek tweemaal onderbroken door een ‘reisjournaal’. Een verslag van Hermsens verblijf in Frankrijk en Italië, waar zij de teksten die ze in tien jaar verzamelde, samenvoegde tot dit boek. Een verfrissend kijkje achter de schermen. Ze beschrijft haar eigen ervaring van tijdloosheid bij het wakker worden, haar overpeinzingen en de research die ze doet voor het boek. De switch tussen de droge essays en de luchtigere reisjournaals zijn een aangename afwisseling. Toch is haar persoonlijke relaas op sommige momenten te logboek-achtig om literair te zijn. En wanneer ze zelfs uit begint te wijden over terrasjes waar ze koffie heeft gedronken en vertelt hoe leuk je kunt winkelen in Athene, krijgen de journaals een ronduit toeristisch karakter, dat niets meer met de rest van doen heeft.
Parks trakteert ons eveneens graag op zijn intieme ervaringen, maar is hier een stuk bedrevener in. Zijn veelal amusante gedachtenkronkels weet hij herkenbaar te verwoorden. Terwijl de meditatie-leider opdraagt alle gedachten los te laten, gieren de gedachten door zijn hoofd. Hij ergert zich aan de kuchende man achter hem, het tikken van de klok, een ratelende keukentrolley, de gehandicapte tolk die het verhaal van de goeroe onjuist vertaald (‘Dat incompetente orakel op één been’). Maar ondanks al zijn verzet, gebeurt er op de vierde dag toch iets. Na dagenlang pijn en irritatie, lukt het hem om contact te maken met zijn lichaam en dingen los te laten. Schijnbaar uit het niets ervaart hij energiestromen die hij nooit eerder heeft gevoeld.
“Er komt een moment, als je geluk hebt, geconcentreerd blijft, geduld hebt, geleerd hebt om niet naar zo’n moment te verlangen, waarop het lichaam één wordt “[...]”. Het leek, terwijl ik dit wonder overdacht, alsof het ego in die hectische stroom wegbloedde. Als ze dat annica wilden noemen, was het mij best.”
Waar Hermsen haar pleidooi onderbouwt met vele theorieën, laat Parks de theorie zichzelf bewijzen door slechts aan de hand van zijn verhaal te tonen wat er gebeurt. Beide zijn het er overigens mee eens dat het ontdekken van de diepere innerlijke lagen verder gaat dan de taal nog verwoorden kan. Paradoxaal genoeg is dat wat beide toch hebben gepoogd, woorden te vinden voor ervaringen die de taal overstijgen. Bij beide schrijvers wordt ook de worsteling van het schrijverschap voelbaar. Met woorden grip te willen krijgen op datgene wat zich nooit helemaal zal laten vangen.
Ondanks het verschil van een essayistisch pleidooi tegenover een autobiografisch relaas, bevatten beide boeken onmiskenbaar een gelijkenis. Behalve de toevallige overeenkomst dat beide auteurs hun boek in Italië schreven en ze allebei het werk verhelderden met vele illustraties, raken ze eenzelfde essentie. Beide maken de lezer bewust van de waarde van luisteren naar het diepere zelf.
Behalve een pleidooi voor een langzame toekomst, is Hermsens boek een oproep voor een meer intuïtieve interpretatie van de werkelijkheid. Een aansporing om onze intuïtie voor de andere tijd wakker te roepen en aan te blazen, zodat er een nieuw en noodzakelijk evenwicht met de kloktijd kan ontstaan. Een wereld die is te bereiken met ‘simpelweg’ meer ontvankelijke passiviteit, door wachten, vervelen, lanterfanten, mijmeren, nadenken en nietsdoen.
Parks zou Hermsens boek vast interessant vinden als bevestiging van zijn zoektocht. En Hermsen op haar beurt zou Parks’ zoektocht zeker prijzen als proeve van haar pleidooi.
(Practicum Journalistiek o.l.v. Xandra Schutte, Hoofdredacteur Groene Amsterdammer)