Het nieuwe circus
Beschouwing, Yvonne Kruiper, December 2010
Tenten aan de rand van de stad. Houten planken door de modder, kooien met leeuwen, een man met een krulsnor en een zweep in zijn hand. Paarden met tooien, acrobaten in glitterpakjes en clowns met te grote schoenen. Onmiskenbaar het circus. Vroeger populair bij jong en oud, maar de laatste decennia van de afgelopen eeuw vooral achterhaald en ouderwets. Waarom zou je nog naar het circus gaan, als je op televisie net zulke spannende beelden kunt zien. En met daarnaast de opkomst van andere amusementsvormen zoals bioscopen en pretparken, raakte het circus langzaam in de vergetelheid. Bovendien kwam met de nieuwe ideeën over dierenwelzijn het circus in opspraak. Het houden en temmen van wilde dieren werd gezien als zielig en uit de tijd. En zo kregen de circussen het zwaar te voorduren. Dalende bezoekersaantallen en strengere regelgeving maakte het voor menig circusartiest moeilijk om het hoofd nog boven water te houden. Maar het tij lijkt te keren.
Foto Ben Nienhuis. Circo Circolo. |
In de constant veranderende samenleving komt heimwee opzetten naar vroeger, toen het leven nog simpel en overzichtelijk was. Ondanks de 76 tv-zenders die we tot onze beschikking hebben, kijken we het liefst naar de herhaling van onze favoriete jeugdserie van vroeger. En ondanks dat we in december aardbeien uit China kunnen kopen, gaan we weer langs bij de boer in onze regio om te proeven wat er eigenlijk in onze eigen streek groeit. De steeds vluchtigere 24-uurs economie en de uitbreidende mondialisering blijken niet heiligmakend. Met als gevolg een herwaardering van het leven zoals het ooit was, of in ieder geval, van hoe we haar in onze gekleurde herinneringen koesteren. En het circus vindt weer aansluiting bij deze hang naar nostalgie. Circusfestivals schieten als paddenstoelen uit de grond. Zo vond er afgelopen voorjaar voor het eerst in Rotterdam het ‘circusstadfestival’ plaats. En in oktober werd er in Brabant voor de derde maal het circustheaterfestival ‘Circo Circolo’ gehouden. De festivals promoten het ‘nieuwe circus’. Ze worden hierin bijgestaan door twee debuterende hbo-circusopleidingen die inmiddels de eerste moderne circusartiesten afleveren. En ook de amateur-circusscholen zijn ongekend populair. Het circus is bezig met een rehabilitatie.
De hbo-circusopleidingen zijn een novum in ons land. In 2006 opende Codarts, hogeschool voor de kunsten, een eerste hbo-circusopleiding. Het jaar daarop volgde de Fontys hogeschool in Tilburg met de opleiding ‘circus and performance art’. Er is veel animo voor de hbo-opleidingen. De vraag is of er straks ook genoeg werk is voor de grote aantallen afgestudeerde mimespelers, koorddansers en acrobaten. Guido Severien, coördinator van de opleiding in Rotterdam, heeft daar zo zijn twijfels over. Hij is bang dat het aanbod van artiesten de vraag straks zal overstijgen. Mede daarom is de opleiding internationaal georiënteerd, omdat het overgrote deel van de markt nog altijd in het buitenland ligt. Behalve de Engelse titel hebben de opleidingen sowieso een internationaal karakter. Slechts tien procent van de studenten in Tilburg is Nederlands, de overige negentig procent komt uit een grote verscheidenheid van landen.
Het ‘nieuwe circus’ combineert de oude tradities met theater, muziek en dans, waardoor er een multidisciplinaire kunstvorm ontstaat. Deze moderne aanpak is ook terug te zien in de lesprogramma’s van de hbo- opleidingen. Behalve de traditionele circuskunsten als jongleren en clownerie worden er ook vakken onderwezen als breakdance, mime, beweging, speltechniek en muziektheater. Daarbij krijgen de studenten naast de fysieke trainingen ook les in enscenering, productie, anatomie, circusgeschiedenis en kunstbeschouwing. Zowel op de hbo-opleidingen als op de festivals wordt dit nieuwe circus aangeduid met de term ‘circustheater’. De tijd dat circus eenvoudig volksvermaak was, is voorbij. In het circustheater blijven de dieren achterwege. De vertrouwde acts als koorddansen, trapeze en acrobatiek zijn nog altijd aanwezig, maar worden nu verweven in een groter verhaal. Het nieuwe circus combineert vermaak met verdieping.
Circus is in vele culturen en tijden terug te vinden. De eerste sporen van het circus zijn al aan te treffen bij de oude Romeinen, Chinezen en Egyptenaren. In ruil voor geld of natura trok met de markten langs met gekke kunstjes. In het Griekse Olympisch stadion werd het publiek tussen de krachtmetingen van de atleten door, vermaakt door jongleurs en acrobaten. Van de middeleeuwen tot de zeventiende eeuw trokken acrobaten, koorddansers, marionetten- en mimespelers, dwergen en reuzen rond op straat of van hofhouding naar hofhouding.
Het circus zoals wij dat kennen ontstond in Engeland en kwam tegen het einde van de achttiende eeuw overwaaien. in de negentiende eeuw floreerden de circussen in Engeland en Frankrijk als nooit tevoren. De circustraditie waaide over naar Amerika, daar ontstond rond 1830 het eerste rondreizende tentcircus, waarbij ook wilde dieren werden geïntroduceerd. In de loop van de negentiende en twintigste eeuw ontwikkelde het circus zich tot kleine dorpen op wielen. In Nederland werd het tijdens de Tweede Wereldoorlog verboden voor circussen om op te treden. Eén van de weinige circussen die de recessie overleefde was dat van Boltini, al moest hij heel wat uithalen om bezoekers te blijven trekken. Zo liet hij opzettelijk een leeuw ontsnappen, zodat hij publiciteit kreeg in de landelijke dagbladen.
Ondanks de teruggang van het circus in de jaren ’80 en ’90 was op televisie het duo Bassie en Adriaan uiterst populair. De clown en de acrobaat, gespeeld door de twee broers van Toor, namen hun tv-serie voor een groot deel op in circus Renz. In 1985 vroeg directeur Nol van der Vegt hen om op te komen treden in zijn de voorstelling van circus Renz, aangezien hij op het punt van faillissement stond. Na ’89 hield het tweetal het circus voor gezien en ging verder met theatershows en het opnemen van series in het buitenland.
In de circuswereld was er intussen veel concurrentie gekomen uit het buitenland van bijvoorbeeld het Canadese Cirque du Soleil en het Russisch staatscircus. En de Nederlandse circuswereld stierf bijna een stille dood.
Maar inmiddels wordt er in de Nederlandse circuskringen dus weer nieuw leven de wereld ingeblazen. Het imago van modder en zaagsel wordt achter zich gelaten en het nieuwe circus verplaatst zich naar het theater. Rosa Boon, Cahit Metin en Minka Parkinnen richten in 2010 het productiebedrijf ‘Tent’ op. Met hun achtergrond in zowel de productie- en bedrijfswereld als in de wereld van het circus, spelen zij in op de behoefte aan het faciliteren van circustheater. Vanuit hun studio op de Amsterdamse NDSM-werf, initiëren en produceren zij voorstellingen in samenwerking met andere kunstdisciplines. Ook instellingen als Kunstfactor en het Theater Instituut Nederland (TIN) besteden aandacht aan het circustheater met conferenties en debatten. Zelfs de NOS wijdde in oktober een special van 50 minuten aan het nieuwe circus. Vier jaar eerder toonde Nederland 2 al interesse in het circusgenre. Zij zonden destijds de serie ‘Circus Waltz’ uit, van schrijver Robert Alberdingk Thijm en regisseur Norbert ter Hall. De Nederlandse kwaliteits-serie met Aart Staartjes en Theo Maassen, ging over het leven van de circusdirecteur Waltz die zijn bedrijf over moet dragen aan één van zijn drie zonen. De serie sluit aan bij de hernieuwde belangstelling voor het circusleven. De herwaardering van het circusgenre beperkt zich overigens niet tot de Nederlandse grenzen. Ook bij onze zuiderburen is het circus aan het revalueren. De minister van Cultuur riep daar 2007 uit tot het jaar van het circus. In 2008 werd er een decreet ingevoerd waarmee het circus voor het eerst in de geschiedenis structureel werd erkend als kunstvorm.
Dat de combinatie van circus en theater blijkt te werken bewezen afgelopen jaren de ‘Ashton Brothers’. Het viertal, bestaande uit Pepijn Gunneweg , Pim Muda, Joost Spijkers en Friso van Vemde, maakt theatervoorstellingen met een combinatie van acrobatiek, muziek, mime, dans, slapstick, zang, goochelarij en cabaret. Hun naam ontlenen ze aan de Australische circusartiesten 'The Four Marvellous Ashton Brothers', uit 1900.
De vier leerden elkaar kennen op de Amsterdamse kleinkunstacademie en speelden in 2002 hun eerste avondvullende show. Met deze voorstelling ‘tragiek van de onderman’ wonnen ze de British American Tabaccoprijs (voorheen de Pall Mall Exportprijs) voor jong aanstormend talent. De jury schrijft in het rapport: “Geheel tegen de stroom in en daarom uniek zijn de Ashton Brothers […] Zij maken gebruik van de traditie van het variété maar zijn vernieuwend in vorm en overdonderen […] waarbij humor in hoog tempo wordt afgewisseld met ontroering, en grote theatrale effecten met kleine intieme momenten.”
In hun voorstellingen worden invloeden uit Frankrijk en de Balkan geïntegreerd. In combinatie met vrijmoedige en geestdriftige vondsten, maakt dit de optredens tot een nieuw en uiterst succesvolle formule. De heren worden begeleidt door Peter de Jong, die zelf deel uitmaakte van het duo Mini & Maxi. In 2005 volgt het tweede programma ‘Ballyhoo’ dat wederom wordt gelauwerd, ditmaal met de Johan Kaartprijs. Door de taalloosheid van de voorstelling, wordt er ook buiten de Nederlandse grenzen veel succes geboekt. In 2008 maken ze hun vierde voorstelling ‘A medicine show’.
Het hernieuwde enthousiasme voor circus, circustheater en acrobatiek beperkt zich niet alleen tot het komen kijken naar voorstellingen. Ook het animo voor ‘zelf doen’ is groot. De
55 jeugdcircussen die ons land telt moeten inmiddels wachtlijsten aanmaken, omdat ze de vraag niet meer aankunnen. Het bekendste jeugdcircus is dat van circus Elleboog, welke in Amsterdam op zes verschillende locaties werkt. De organisatie werd opgericht in 1949 en is uitgegroeid tot één van de grootste jeugdcircussen van Europa. Ruim 11.000 kinderen tussen de 4 en 22 jaar volgen er cursussen en trainingen. Elleboog manifesteert zich buiten het theater ook nadrukkelijk in de Amsterdamse wijken en wil daarmee een stabiele sociale basis creëren door samenwerking met scholen en welzijnsinstellingen.
Maar het zijn niet alleen kinderen die zich graag aan de circuskunsten wagen. Ook voor volwassenen is er aanbod in circus- en acrobatieklessen. Zo geeft bijvoorbeeld stichting Stapel acrobatieklessen voor volwassenen. Twee docenten, één voor het onderwerk en één voor het bovenwerk, brengen enthousiaste amateurs de kneepjes bij van de partneracrobatiek. Det Rijven, docent en oprichter, vertelt dat ze niet eerder zoveel aanmeldingen kreeg voor de beginnersgroep. “Ik moet regelmatig collega-acrobaten opbellen voor versterking bij de les. Er moeten genoeg instructeurs aanwezig zijn om de cursisten goed te begeleiden”. De lessen worden gegeven in circuswerkplaats Boost. De plafonds zijn er hoog, zodat er ook ‘luchtwerk ’kan worden beoefend. De stijlvolle voormalige gymzaal uit 1897 maakt deel uit van het pand Marci Panis, dat sinds 2003 als broedplaats voor kunstenaars fungeert. Boost heeft als doel een experimentatie-plek te bieden voor circustheater.
In mei dit jaar werd in de Rotterdamse Schouwburg een debat gehouden over de vraag hoe het circustheater zich de komende tijd tot een volwassen genre kan ontwikkelen. Onder leiding van Constant Meijers, hoofdredacteur van theatervakblad TM, werd de huidige stand van de sector aan een bondige analyse onderworpen. Hoe staat het circustheater in Nederland ervoor, wat is er nodig om de sector te professionaliseren en hoe zorgen makers dat ze serieus worden genomen door subsidieverstrekkers.
Bij aanvang wordt de vraag gesteld ‘is circus kunst?’ Karel de Rooij, verbonden aan Codarts, stelt vast: ‘Iets is kunst als het verbazing en verwondering afdwingt. Dus ja, circus kan kunst zijn. Kán, want enige nuancering is op zijn plaats: ‘Als ik in mijn kindertijd mee mocht naar het circus, was ik altijd verwonderd. Maar nu ik als opa mijn kleinkinderen meeneem naar het circus zie ik dat zij zich net zo laten overdonderen door goed circus als door circus waarbij ik me zit te verbijten omdat het ondermaats is. Goed circus is circus waarvan ik net zo kan genieten als mijn kleinkinderen. En ja, dan is het dus kunst.’
(Practicum Journalistiek o.l.v. Xandra Schutte, Hoofdredacteur Groene Amsterdammer)